De jas

Weet je nog hoe het is begonnen?
toen de jas net af was en de dieren vers gesponnen door het gras liepen
hun huiden glommen in een oranje licht, een krokodil brak uit een boom
een huid als schors, gestreepte, gladde, heel zachte  of ruwe
de wind bedacht de luwte, een plek waar hij niet kon komen
de zwaartekracht kwam uit een ei en de rivier voelde zichzelf naar beneden stromen

De lucht koos een kleur: Eerst roze, toen blauw
mossen in duizend soorten groen en bomen die steeds hoger groeide
als blosjes op het gezicht van de wereld waren de wouden
Zo rank de stammen, zo bloeide de takken van een boom nog zonder naam

Weet je nog toen we de vogel waren?
Jij de ene en ik de andere vleugel en we ontdekten dat we konden vliegen als we ons verbonden?  

We vlogen wiegend en vragend over de jonge jas
zagen het zich pas ontvouwende strand, de zee die zich uitrolde,
de maan die opbolde aan de hemel
er braken schelpen  uit de schemerende lucht
ze regenden in zee, zonken als zuchten in een borst naar de bodem

Wij schudden ons verenkleed af en ieder veertje werd een vogel
de grote gieren, raven en pauwen
ze vlogen uitgevouwen van ons af
scheurden zich los naar omhoog,
het licht binnenin bewoog hen voort bij ons vandaan
tot we bloot waren, we keken ze na vanaf de grond
onze lichamen waren klein en leken op elkaar,
We liepen met onze handen in elkaar gevleugeld verder

De avond viel voor de eerste keer en werd door al het anderen opgevangen.
het was de eerste avond en het laatste licht verschool zich
in nog steeds ontwakende vormen
de glans van een worm, het schild van een kever
we zagen het in allerlei dingen verdwijnen en van steeds iets verder weg schijnen
één dook in een tak en uit de tak brak een hert
dat ons aankeek, een vogel streek nog neer op het gewei
wij waren verwonderd toen een wind op stak en het hert van ons week
voor de eerste keer sprong over een pas ontspringende beek

Warm woei de wind, jij en ik waren kinderen
we  volgden de glinsteringen naar een woud
kwamen de dingen naar ons toe?
of kwamen ze uit ons voort?
Alles leek ons zo vertrouwd
zo aan ons verwant
als licht glinsteringen aan een diamant

De grond van varens dampte en droeg ons met veerkracht
hand in hand over varen na varen
maakten we sprongen
en zongen we dat we weer de vogel waren

Schuiven naar boven