Een jongen en een zee
DIT IS DE TEKST VAN DE VOORSTELLING MET KOFFERS
Dit verhaal,
Of is het een gedicht?
gaat over een jongen en
Dit is zijn gezicht… Hij.
Ik volg wat híj ziet, daarom ving ik zijn gezicht hier
van opzij.
Hij was een stille jongen, met lange vingers, schouders smal.
Gedachten breed. Vooral
over de dingen en hun namen, de ruimte en de tijd, t heelal.
Hoe hangt dit a l l e s samen?
Afstand van hier naar daar,
al het leven, elk gevoel.
Te verlegen om te praten, zijn denken zwaar en
te vreemd om te verwoorden want verwikkeld in elkaar misschien, maar
op een dag ontdekte, hóórde hij
in plaats van woorden
akkoorden
En zo
kreeg hij dan toch een vriend: De piano.
Tijdens het spelen was het alsof
hij tussen de toetsen door – hoor –
Alsof
hij tussendoor de toetsen een vliegen aantrof.
En er met ieder gewicht van vinger op toets
een melodie, een roetsj, een vlucht vertrok
omhoog.
In banen en bogen. Wiegend, wagend,
bevragend het land van ver,
ergens tussen grond en ster bewogen
de bomen , de bergen en paden in ’t groen
het stromen van water, een schoen in het moeras. Gras
en mieren, de zee, koraal en
weekdieren.
Vissen met vinnen, waterspinnen, de
zompige, zilte waterkant. Zand. Land,
waar paden en paren voeten liepen (Verhalen op benen!)
Diepe kuilen, heuvels, hoge
droge en dorre.
Torren, tropen!
Slangen, glijdend!
gangen kronkelend
door de grond. Kringelend,
slingerend,
dan weer recht,
schuin en rond..
Mossen in bossen
Rupsen die kropen, tot vlinders ontloken
op bloemen die openen en wuiven in de wind.
Duiven, druiven, duinen en dennen.
Herten die rennen! springen over een beek
die stroomt naar een rivier
de rivier stroomt naar zee en
de zee?
De zee neemt alles op en mee…
Hij had eens gehoord dat er ook vleugels waren die je kon bespelen.
Soms meende hij, in zijn rug, iets te voelen groeien.
Stopte hij met spelen dan.. trok het zich weer terug.
Als hij naar school ging dan
leken de dingen hem alleen zwart of wit
te worden gesteld.
Er werd hem niets over
het vliegen met allebei! verteld.
Enigszins misschien toen het ging
Over de uitvinding van een vliegmachine of
de trektocht van vogels naar zuid vanuit noord.
Of over ‘vlucht, vaart, vlogen’;
vliegen als woord.
Maar de jongen bleef wachten tot
ter sprake zou komen:
het vliegen van gedachten.. Of waren dat dromen?
Maar het kwam niet en steeds vaker,
eerder, na korter en minder tijd
stopte hij met spelen. Misschien, dacht hij,
is mijn vliegen een vlucht en
moet ik zijn in de werkelijkheid.
Het stemde hem eigenlijk droevig, alsof zijn huid te krap zat,
zijn hart een oog had waarvan het zicht verslapte.
Wat is toch de werkelijkheid?
klonk aldoor vragend in zijn hoofd, hij
werd beroofd van slapen en
ieder ander verlangen dan antwoord te weten.
De piano was hij vergeten.
Op een nacht, koud en hij was ouder, ging hij naar buiten en
liep tot onder een hoge boom.
‘Besta jij echt?’ vroeg hij ‘of ben jij ook een droom?’.
Hij ging zo hoog hij durfde en bleef daar zitten, bibberig.
Een beetje eng eerst nog, de boom een boog en de takken trillerig, want de wind
als adem in ’t gezicht, bedam hem zowat zuurstof, maar
vanaf deze plek kon hij zien, het slapend land.
Daar: Dorpen, steden. Beneden
strekte zich het leven uit als onder een donkere deken van de nacht.
Zacht legde hij zijn wang tegen de stam van de boom
en zei op fluistertoon:
“jij bent hoog.
jij bent hout. jij bent
de piano,
de vleugel,
zó oud al
en stil, je staat.
Langer dan
eerder dan
alles dat praat
Iedereen slaapt, maar ik ben wakker!
Die boom was sterk, stond
diep in de grond, er was geen rede om bang te zijn!
Sterker was het gevoel van wakker
Het begon hem te dagen:
De nacht is fijn!
ik ben wakker en ik ben open
ik ben eigenlijk nooit,
nooit afgelopen.
Nu was hij thuis, hij was vanbinnen.
Ik ben hier en hier kan alles beginnen
‘ ik zou nu in een boom kunnen zitten. Ik zou…
onder de schors kunnen kruipen, ik zou in een grot kunnen….
Druipen. Ik zou kunnen glooien
als een pad van de heuvel naar beneden, ik zou
een plooi kunnen zijn, in een verder rimpelloos land, of
op een strand kunnen rollen,
als een houtje in de wind, ik zou
de wind kunnen zijn en de schelp
uithollen.
Zo zou ik..
zou ik ook, ik zou..
Vannacht ben ik in houten vleugels geklommen en
glommen mijn gevoelens een nieuwe glans.
danst mijn hart? op muziek uit de verte?
die ik niet zien, niet kan horen maar
wel voelen.
Ik ben hier, in een huis. Ik ben binnen. Ik ben alleen.
Maar binnen in mij is…
a l l e s. En ik zou
een golf kunnen zijn, een golf
in het binnenste van een grote zee…
en hij sliep tevreden. En droomde over
een zee van mogelijkheden.